Onderstaande tekst schreef ik op verzoek van Straatgras, het online magazine van Het Natuurhistorisch. Je kunt het artikel hier in de oorspronkelijke context van het tijdschrift bekijken.
Met oog voor detail en liefde voor gepriegel tast ik mijn omgeving af. Diezelfde blik en tastzin neem ik vervolgens mee in mijn atelier, waar ik mijn impressies vertaal naar drukwerk op papier. Ik hou van vingers in vette inkt, krullen linoleum vanonder mijn guts, het oneindige spel van kleuren toepassen en weglaten. Scherpe vormen en uitgebalanceerde composities in linosnede* laat ik contrasteren met zachte kleurnuances en schilderachtige texturen van monotype**. Aan mij de opdracht om met deze werkwijze een boek te illustreren over metamorfosen in het dierenrijk. In dit artikel neem ik je mee in mijn illustratieproces en licht ik aan de hand van enkele voorbeelden toe hoe ik als maker biologische fenomenen onderzoek en verbeeld.
Schaven tot het werkt
Uitgeverij Lannoo staat bekend om haar grote non-fictie prentenboeken voor kinderen, waarin feitelijke kennis over de natuur samengaat met oogstrelende illustraties. Het gaat er niet om dat de lezer de dieren exact kan determineren. Eerder gaat het om een boeiende balans tussen het verstrekken van biologisch correcte informatie en het op een artistiek aantrekkelijke wijze weergeven daarvan. Vier jaar geleden ontstond het plan om samen met bioloog en auteur Geert-Jan Roebers zo’n boek over metamorfosen te maken. De inhoud kreeg in overleg vorm. En het leuke van werk in opdracht is dat ik aan de slag ga met onderwerpen die ik misschien zelf niet direct zou kiezen.
In het geval van Metamorfose kwamen er heel wat dieren voorbij waarvan ik niet veel wist, en waarover Geert-Jan me nog veel wist bij te brengen. Er was geen beginnen aan om elk dier ook in het echt op te zoeken. Kwallenlarven zijn daarvoor te klein, de cyclus van de zeventienjaarscicade te tijdrovend, de habitat van de albatros te exotisch, de paaiplek van de paling te diepzee. Het is fantastisch dat er dan toch zoveel over te vinden is via de online beschikbare kennis van wetenschappers, websites van enthousiaste amateurfotografen of gedigitaliseerde prentenkabinetten. Maar ook dat leek soms wel een expeditie in een ondoordringbaar woud. Kon ik deze bron wel vertrouwen, was er niet nog een scherpere opname van het allerkleinste larvenstadium, kon ik de tenen ook zonder gras zien, hoe ziet het bovenaanzicht eruit? Ik selecteer bruikbaar beeldmateriaal en verken het onderwerp verder in mijn schetsboek. Ondertussen ontstaat er vaak ook al een idee over de compositie en de kleuren die ik wil gebruiken. Daarna is het een kwestie van de noodzakelijke informatie in die compositie te dwingen en te schaven tot het werkt.
Vorm en vormeloosheid
De herculeskever is één van de grootste kevers die op aarde rondloopt (én vliegt!). Opmerkelijker is misschien nog wel de larve, die in volgroeid stadium nog een tikje forser is. Formaat is in dit geval dus van belang, en om te illustreren hoe het zit met de onderlinge verhouding tussen eitje, larve, pop en kever, gebruik ik mijn eigen handen als referentie. Als keverliefhebber ben ik bekend met het volwassen stadium van dit dier, maar nog uiterst verwonderd over de transformatie van de vlezige, vormeloze massa, via het popstadium naar zo’n glimmend, gepantserd, geprononceerd gevaarte. Al schetsend in potlood leer ik het insect beter kennen. Ik ontwaar de haartjes tussen schild en pootjes. Ik definieer de vorm en vormeloosheid van een pop. Ik doe mijn guts voor hoe die de plooien van de larve kan bepalen. Ik bedenk waar meerdere kleurlagen zullen stapelen en hoe het eitje daarin zal oplichten door het papier onbedrukt te laten.